
Jurisprudentie
AQ7905
Datum uitspraak2004-08-20
Datum gepubliceerd2004-08-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/1905 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-08-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/1905 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Is terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene vastgesteld op minder dan 15% in de zin van de WAO?
Uitspraak
E N K E L V O U D IG E K A M E R
03/1905 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 9 mei 2001 heeft gedaagde geweigerd aan appellant een uitkering op grond van de Wet op de arbeids- ongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen onder de overweging dat appellant per 20 juni 2001, in aansluiting op de wachttijd van 52 weken, minder dan 15% arbeidsongeschikt is.
Bij besluit van 27 februari 2002 heeft gedaagde het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 mei 2001 ongegrond verklaard.
De rechtbank Leeuwarden heeft bij uitspraak van 6 maart 2003, reg. nr. 02/392 WAO, het beroep tegen het besluit van 27 mei 2002 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft J.J. Achterveld, werkzaam bij Rechtshulp Noord te Leeuwarden, namens appellant op bij beroepschrift van 17 april 2003 aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad gehouden op 9 juli 2004, waar appellant - met voorafgaand bericht - niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. F.H.M.H. Swarts, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
In geschil is of gedaagde de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 20 juni 2001 terecht heeft vastgesteld op minder dan 15% in de zin van de WAO.
Op 14 maart 2001 is appellant gezien door de verzekeringsarts G.F. Breuker die op basis van zijn bevindingen bij zijn onderzoek een belastbaarheidspatroon heeft opgesteld waarin de medische beperkingen van appellant zijn neergelegd.
De arbeidsdeskundige J. Bergsma heeft met inachtneming van het rapport van Breuker, en het ten aanzien van appellant opgestelde belastbaarheidspatroon geconcludeerd dat appellant geschikt is voor zijn eigen werk als allround computer medewerker. Subsidiair heeft gedaagde appellant geschikt geacht voor ander werk. Daartoe is een aantal functies geduid. Vergelijking van het mediaanloon van de drie functies waarin het meest kan worden verdiend met het maatmanloon van appellant, resulteert in een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%.
In de bezwaarprocedure heeft gedaagde het Psychologisch, Psychiatrisch en Neurologisch Adviesbureau Kemperman geraadpleegd. De zenuwarts C.J.F. Kemperman heeft appellant met assistentie van de neuropsycholoog M.M. van Braak onderzocht en hem geschikt geacht om veertig uur in de week te werken. Naar aanleiding van het expertise-rapport heeft gedaagde aanleiding gezien het belastbaarheidspatroon te herzien door appellant tevens beperkt te achten op onderdeel 28E (conflicthantering).
De wijziging in het belastbaarheidspatroon heeft naar de mening van gedaagde geen invloed gehad op de geschiktheid van appellant voor zijn eigen werk en de hem voorgehouden functies.
De Raad overweegt het volgende.
In hoger beroep heeft appellant zich wat zijn grieven betreft beperkt tot de medische kant van de zaak.
Op grond van de gedingstukken is de Raad van oordeel dat er geen grond is voor het standpunt dat gedaagde de belastbaarheid van appellant heeft overschat. Er zijn evenmin aanknopingspunten voor het standpunt dat de onderzoeken vanwege gedaagde onvolledig of onzorgvuldig zijn geweest. De Raad overweegt hiertoe dat gedaagde expertise heeft aangevraagd bij bureau Kemperman en met inachtneming van het resultaat daarvan het belastbaarheidspatroon heeft aangescherpt.
Van de zijde van appellant is geen enkel medisch stuk overgelegd op grond waarvan geoordeeld kan worden dat appellant meer of anders beperkt is dan dat door gedaagde is aangenomen.
Met de rechtbank en onder overneming van de door haar gebezigde argumenten is de Raad van oordeel dat appellant geschikt is voor zijn eigen werk, zodat aan appellant terecht en op goede gronden per 20 juni 2001 een WAO-uitkering is geweigerd. De in het kader van de subsidiaire weigeringsgrond aan appellant voorgehouden functies behoeven derhalve geen bespreking meer.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G.J.H. Doornewaard in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. van Huussen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2004.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) A.C.W. van Huussen.